Max Meyer

Naam

Max Meyer

Oberwinter
Het huis van de familie Meyer-Cahn in Oberwinter (bron: Ute Metternich).

kinderenHilde, Max, Leo en Walter Meyer rond 1906 (bron: Ute Metternich).

HildeTrouwfoto van zus Mathilde met Isidor Nathan in 1931 (bron: Ute Metternich).

huwDe handtekeningen van Max en Berta onder hun huwelijksakte.

1937

1940LD 6 december 1937 en Limburger Koerier 1 mei 1940 (bron: Delpher).

huisRijksweg Zuid 86, Geleen (foto: Wil Brassé 2011).

Geboren

23 januari 1900 te Oberwinter (D)

Gedeporteerd

25 augustus 1942 naar Westerbork, 28 augustus 1942 naar Kosel

Vermoord

30 april 1943 in Midden-Europa (fictieve datum)

Adres

Rijksweg Zuid 86, Geleen

Familie

zoon van Daniel Meyer en Jeanette Cahn; echtgenoot van Berta Kaufmann; broer van Walter, Rosa, Mathilde en Leo Meyer

Achtergrond

Max was de jongste zoon van slager Daniel Meyer. Hij groeide tot zijn tiende op in Oberwinter, een dorp aan de Rijn even boven Remagen (20 km van Koblenz). In 1910 verkochten zijn ouders de slagerij en verhuisde het gezin naar Keulen. De oudste broer Walter trouwde in 1913 maar hij sneuvelde in 1914 bij Verdun, een vrouw en een zoontje achterlatend. De twee zussen van Max trouwden in 1926 en 1931. Eind jaren '30 konden broer Leo en neefje Erich (de zoon van Walter) naar Zuid-Amerika emigreren.

Max vertrok in oktober 1937 uit Keulen naar Geleen, waar hij de manufacturenhandel (textielwinkel) van Johan Winterscheidt overnam op Rijksweg Zuid 86. De woning lag boven de winkel. Zijn ouders gingen in maart 1938 in Sittard wonen, en vestigden zich per 21 juni 1939 in Geleen op Graaf Huynlaan 5, waar ze de bovenverdieping huurden.

De toekomstige schoonouders van Max, Albert en Johanna Kaufmann-Mendel, waren in maart 1938 uit Keulen naar Geleen gekomen. Na een maand bij Max te hebben ingewoond, kregen ze een woning op Annastraat 32 en later Rijksweg Zuid 40. Maxs verloofde Berta Kaufmann werd op 4 juni 1939 bij hem ingeschreven, eveneens komende uit Keulen. Ze trouwden precies een maand later, op 4 juli 1939 te Geleen.

Johan Winterscheidt had de manufacturenzaak in 1929 opgericht, en omdat de zaak in Geleen bekend stond onder deze naam, werd het echtpaar Meyer-Kaufmann altijd aangeduid als meneer en mevrouw Winterscheidt. Hun eigenlijke naam was bij vrijwel niemand bekend.

Op 24 juli 1940 deed Max aangifte van vernieling van een glasruit. Datzelfde gebeurde die nacht bij meer joodse winkeliers, die echter niet allen aangifte deden. Op 12 februari 1941 werd hij nog eens vermeld, maar nu vanwege een bekeuring wegens het overtreden van de Wet op het verrichten van arbeid door vreemdelingen.

In het voorjaar van 1941 overleden kort na elkaar de vader van Max en de moeder van Berta. Beiden werden op de joodse begraafplaats aan de Wal in Sittard begraven. Later zou blijken dat hen zo veel leed is bespaard gebleven.

De moeder van Max bleef in de Graaf Huynlaan wonen. Max en Berta verbleven zo vaak bij haar dat een buurtgenoot later zei dat hij altijd gedacht had dat ze daar woonden. Zij was dan ook al over de tachtig jaar en niet meer in al te beste gezondheid, dit in tegenstelling tot Berta's vader die twintig jaar jonger was.

Op 13 november 1941 werd over de manufacturenzaak van Max een bewindvoerder aangesteld op grond van de “Verordening tot verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven.” Bewindvoerder was C.J. Scholte uit Den Haag. Enkele weken later werd de familie hun Duitse nationaliteit ontnomen op grond van weer een nieuwe nazi-verordening.

Op 22 augustus 1942 kregen Max en Berta schriftelijk opdracht zich op 25 augustus te melden op de Markt te Geleen voor 'tewerkstelling in Oost-Europa'. Via Maastricht werden zij samen met vele andere joden naar doorgangskamp Westerbork gebracht, en van daaruit bijna meteen op transport naar Polen gesteld. Ongeveer een uur voor Auschwitz stopte de trein bij het werkkamp Kosel. Daar werden alle mannen tussen achttien en vijftig jaar van hun vrouwen en kinderen gescheiden. De trein reed zonder hen door naar Auschwitz. Berta Meyer-Kaufmann werd daar meteen na aankomst op 30 augustus vergast. De mannen werden vanuit Kosel in allerlei werkkampen geplaatst. De sterfdatum van Max Meyer werd formeel vastgesteld op 30 april 1943, ergens in Midden-Europa.

Nadat hun kinderen waren weggevoerd bleven Jeanette Meyer-Cahn en Berta's vader Albert Kaufmann in Geleen achter. Op 8 april 1943 moesten zij en de andere overgebleven joden naar kamp Vught. Albert Kaufmann dook onder. Jeanette werd op 8 mei uit Vught naar Westerbork overgebracht. Daar stierf zij op 10 mei 1943, 83 jaar oud. Ze werd gecremeerd en de urn later bijgezet op de joodse begraafplaats in Diemen. Haar lotgenoten zijn daags na haar dood, op 11 mei naar Sobibor getransporteerd en daar op 14 mei 1943 vergast.

Het bedrijf van Max Meyer werd op 10 oktober 1947 ambtshalve opgeheven. De twee zussen van Max, hun echtgenoten en de weduwe van zijn oudste broer waren allen gedeporteerd en vermoord door de nazi's, alsook zoontje Bruno van zijn zus. Alleen broer Leo en neefje Erich Meyer overleefden. Leo bleef kinderloos. Erich kreeg vier kinderen, de enige achterkleinkinderen van Daniel en Jeanette Meyer-Cahn.

Link

Digitaal Monument

Literatuur

De vergeten joden van Geleen 1920-1950

Motief vervolging

joodse afkomst