Naam | Kurt Freimark |
In het midden het witte huis annex wasserij op de Peschstraat, foto uit verm. jaren '60 (bron: Archief De Domijnen).
|
Geboren | 21 december 1939 te Heerlen | |
Gedeporteerd | 25 augustus 1942 naar Westerbork, 28 augustus 1942 naar Auschwitz | |
Vermoord | 31 augustus 1942 te Auschwitz | |
Adres | Peschstraat 28 (gesloopt), Geleen | |
Familie | zoon van Friedrich Freimark en Gertruda May, kleinzoon van Hermine Freimark-Adler en van Klara May-Jacobsohn neefje van Gustav Winter en Irma Johanna Winter-May; broertje van Ernst Freimark | |
Achtergrond | In Homburg am Main (tussen Frankfurt en Würzburg gelegen) woonden in 1817 al drie gezinnen Freymark. Salomon Freimark verhuisde in 1887 op 14-jarige leeftijd met zijn ouders uit Homburg naar Marktheidenfeld en begon daar in 1901 een smederij. Hij trouwde rond 1898 met de kleermaakster Hermine Adler uit het nabije Urspringen. Ze kregen vier zonen, waarvan de derde Friedrich was, geboren in 1902. Salomon overleed in 1911, waarna Hermine de kost verdiende met een "Kurz-, Weiss- und Wollwaren-Geschäft". Friedrich trouwde in augustus 1935 te Frankfurt met Gertruda May uit Niedermendig (bij Koblenz). Gertruda had nog een zus en een broer; haar vader was in 1933 overleden, haar moeder leefde nog. In Frankfurt werd een jaar later zoontje Ernst Freimark geboren. Zijn ouders besloten niet veel later om Duitsland te verlaten. Tante Irma en oom Gustav Winter-May waren in mei 1936 uitgeweken naar Geleen, waar Gustav een stoomwasserij en heetmangelbedrijf had. Het kinderloze echtpaar nam in november 1936 oma May in huis, en in het voorjaar van 1937 kwamen ook Ernst en zijn ouders naar Geleen. Vader Friedrich werd vennoot van oom Gustav in de kledingwasserij. In april 1938 kwam ook oma Freimark bij de familie in Geleen wonen. Kurt Freimark werd in december 1939 te Heerlen geboren, en werd het achtste familielid op Peschstraat 28. Een half jaar later werd Nederland bezet en onderging de familie de geleidelijk ingevoerde maatregelen om joden te isoleren en uit te sluiten: in februari 1941 moesten ze zich laten registreren, vanaf juni mochten ze niet meer in openbare gelegenheden komen, en Ernst mocht in september niet naar school. Alle acht raakten in november 1941 de Duitse nationaliteit kwijt. Voor de 'tewerkstelling in Duitsland' van 25 augustus 1942 waren zes van de acht bewoners van Peschstraat 28 opgeroepen. Alleen de beide grootmoeders (65 en 71 jaar) zouden achterblijven. Oom Gustav en vader probeerden nog uitstel te krijgen met als argument dat er nog 300 kg wasgoed bij hen lag die verzorgd moest worden, maar het mocht niet baten. De beide echtparen en de twee kinderen werden met vele anderen via Maastricht naar Westerbork overgebracht, en van daar op 28 augustus op transport gesteld naar Auschwitz. Een uur voor ze daar zouden aankomen, werden de mannen van achttien tot vijftig jaar bij het werkkamp Kosel van hun vrouwen en kinderen gescheiden. Friedrich Freimark en Gustav Winter werden met hun lotgenoten vanuit Kosel in werkkampen geplaatst. De vrouwen en kinderen werden meteen na de aankomst in Auschwitz op 30 of 31 augustus vergast: Gertrude met haar zoontjes Ernst van zes en Kurt van twee jaar en zus Irma. De overlijdensdata van Friedrich Freimark en Gustav Winter werden later door het Rode Kruis formeel vastgesteld op 30 april 1943, ergens in Midden-Europa. De precieze dag, plaats en omstandigheden zijn nooit opgehelderd. De twee achtergebleven grootmoeders werden begin april 1943 alsnog opgepakt en met de laatste in Limburg achtergebleven joden naar het kamp Vught gebracht. Via Westerbork volgde hun deportatie naar vernietigingskamp Sobibor waar ze op 14 mei 1943 werden vergast. In juni 1943 was op Peschstraat 28 "De Limburgsche" Stoomwasscherij gevestigd, die er ook na de oorlog nog zat. De Kledingwasscherij Maurits van Gustav Winter en Friedrich Freimark werd op 27 oktober 1947 ambtshalve opgeheven. Niemand van de familie was teruggekeerd. | |
Link | ||
Literatuur | De vergeten joden van Geleen 1920-1950 | |
Motief vervolging | joodse afkomst |