Klara May-Jacobsohn

Naam

Klara May-Jacobsohn

Neckarbischofsheim synagogeDe in 1938 verwoeste synagoge van Neckarbischofsheim, interieur versierd voor Sjavoeot feest (bron: Center for Jewish History, New York).

synagogeDe in 1938 verwoeste synagoge van Niedermendig, met daarachter de katholieke kerk (bron: Alemannia Judaica).

grafsteenDe grafstenen van Klara's echtgenoot Moses May en haar zoon Jakob in Niedermendig (bron: Find a Grave).

PeschstraatIn het midden het witte huis annex wasserij op de Peschstraat, foto uit verm. jaren '60 (bron: Archief De Domijnen).

Geboren

14 mei 1871 te Neckarbischofsheim (D)

Gedeporteerd

9 april 1943 naar Vught overgebracht, en via Westerbork op 11 mei 1943 naar Sobibor gedeporteerd

Vermoord

14 mei 1943 te Sobibor

Adres

Peschstraat 28 (gesloopt), Geleen

Familie

dochter van wijlen Jakob Jakobsohn en Johanna Stern; echtgenote van wijlen Moses May; moeder van Gertruda Freimark-May, Jakob May en Irma Johanna Winter-May; schoonmoeder van Gustav Winter en van Friedrich Freimark; oma van Ernst en Kurt Freimark

Achtergrond

De familie Jakobsohn woonde al voor 1800 in Neckarbischofsheim (gelegen achter Heidelberg). Jakob Loew Jakobsohn werd daar geboren in 1837 en trouwde met Johanna Stern uit Siegelsbach, geboren 1842. Ze kregen te Neckarbischofsheim zes kinderen: Natalie (1865), Leopold (1866, werd maar 1 dag oud), Leopold (1867), Wilhelm (1869), Kaufmann (1870), Klara (1871) en Heinrich (1873) Jakobsohn. Na het overlijden van Johanna in 1873 hertrouwde Jakob met Sophie Dreifuss en kreeg met haar nog de kinderen Max (1874) en Sara (1875). Over de stiefmoeder en broers en zus van Klara zijn ons geen verdere gegevens bekend. Haar vader overleed in 1886 in de naburige plaats Waibstadt.

Klara trouwde in 1899 met Moses May uit het 200 km. noordelijker gelegen Niedermendig (bij Koblenz). Moses en Klara kregen te Niedermendig drie kinderen: Gertruda, Jakob en Irma. Moses May overleed op 14 mei 1933, notabene Klara's verjaardag.

Dochter Irma trouwde in 1934 en Gertruda in 1935, terwijl zoon Jakob ongehuwd bleef. Irma trouwde met Gustav Winter en vluchtte in april 1936 met hem naar Geleen, waar ze aanvankelijk op Emmastraat 6 woonden. Vanaf mei 1936 voerde Gustav onder de naam 'G. Winter' een stoomwasserij en heetmangelbedrijf aan de Waterstraat 67 te Lutterade.

Het echtpaar had geen kinderen, maar de woning aan de Emmastraat vulde zich wel langzaam met familieleden: in november 1936 vestigde Klara zich bij haar dochter en schoonzoon, in januari 1937 hun zwager Friedrich Freimark, en in april 1937 Klara's andere dochter Gertruda met zoontje Ernst Freimark van zeven maanden.

Op 30 maart 1937 werd de naam van de wasserij veranderd in 'Kledingwasserij Maurits' en werd Friedrich Freimark vennoot. In oktober 1937 verhuisde de familie naar het grote pand op Peschstraat 28, waar ruimte was voor zowel het bedrijf als de familieleden. Klara verhuisde echter niet mee, maar keerde in oktober voorlopig terug naar Niedermendig.

De situatie in Duitsland bleef echter verslechteren. In april 1938 haalde men de moeder van Friedrich naar Geleen, en in september 1938 kwam ook Klara alsnog op de Peschstraat wonen. Er volgde nog één uitbreiding: in december 1939 werd te Heerlen Klara's tweede kleinzoon Kurt Freimark geboren.

Een half jaar later werd Nederland bezet en onderging de familie de geleidelijk ingevoerde maatregelen om joden te isoleren en uit te sluiten: in februari 1941 moesten ze zich laten registreren, vanaf juni mochten ze niet meer in openbare gelegenheden komen, en de kleine Ernst mocht in september niet naar school. Alle acht raakten in november 1941 de Duitse nationaliteit kwijt.

Voor de 'tewerkstelling in Duitsland' van 25 augustus 1942 waren zes van de acht bewoners van Peschstraat 28 opgeroepen. Alleen Hermine Freimark-Adler en Klara May-Jacobsohn konden op grond van hun leeftijd (respectievelijk 65 en 71 jaar) voorlopig achterblijven. Gustav en Friedrich probeerden nog uitstel te krijgen met als argument dat er nog 300 kg wasgoed bij hen lag die verzorgd moest worden, maar het mocht niet baten. De beide echtparen en de twee kinderen werden met vele anderen via Maastricht naar Westerbork overgebracht, en van daar op 28 augustus op transport gesteld naar Auschwitz.

De twee achtergebleven grootmoeders werden begin april 1943 alsnog opgepakt en met de laatste in Limburg achtergebleven joden naar het kamp Vught gebracht. Op 9 mei werden beiden naar Westerbork overgebracht. Op 11 mei volgde hun deportatie naar het vernietigingskamp Sobibor waar ze na aankomst op 14 mei 1943 direct werden vergast. Hermine Freimark-Adler was toen 66 jaar, Klara May-Jacobsohn werd juist op die dag 72 jaar oud.

In juni 1943 was op Peschstraat 28 "De Limburgsche" Stoomwasscherij gevestigd, die er ook na de oorlog nog zat. De Kledingwasscherij Maurits van Gustav Winter en Friedrich Freimark werd op 27 oktober 1947 ambtshalve opgeheven. Niemand van de familie was teruggekeerd.

Zoon Jakob May had kunnen vluchten en overleefde. Hij overleed in 1952 en werd begraven bij zijn vader in Niedermendig.

Link

Digitaal Monument

Literatuur

De vergeten joden van Geleen 1920-1950

Motief vervolging

joodse afkomst