Gustav Winter

Naam

Gustav Winter

GustavGustav Winter in militaire dienst, 1917.

vader moederBernhard en Frederike Winter-Baum.

familie Winter
De familie Winter-Baum met elf van de kinderen, Gustav vooraan rechts, rond 1905 (bron: Stadsarchief Roermond, collectie Winter-Cahn).

Gustav met familie
Staand in het midden (in donker pak) Gustav met onder meer Ludwig, Lena, Martha en Albert en hun kinderen, circa 1918 (bron: Geni.com).

PeschstraatIn het midden het witte huis annex wasserij op de Peschstraat, foto uit verm. jaren '60 (bron: Archief De Domijnen).

LKIn juni 1941 zag men zich genoodzaakt de nog vrij nieuwe bedrijfsauto van de wasserij te verkopen (bron: Limburger Koerier 27 juni 1941, via Delpher).

Geboren

1 november 1897 te Korschenbroich (D)

Gedeporteerd

25 augustus 1942 naar Westerbork, 28 augustus 1942 naar Kosel

Vermoord

30 april 1943 in Midden-Europa (fictieve datum)

Adres

Peschstraat 28 (gesloopt), Geleen

Familie

zoon van wijlen Bernhard Winter en Frederike Baum; broer van onder meer Moritz, Julius, Albert, Selma, Helene, Jeanette, Sybilla, Ludwig, Siegfried en Karolina Winter; echtgenoot van Irma Johanna May, zwager van Friedrich en Gertruda Freimark-May, schoonzoon van Klara May-Jacobsohn, oom van Ernst en Kurt Freimark

Achtergrond

De familie Winter stamde uit Pfungstadt (bij Darmstadt in Hessen) maar woonde al enkele generaties in Korschenbroich bij Mönchengladbach. Bernhard Winter was daar veehandelaar en sinds 1877 gehuwd met Frederike Baum uit het nabije Elsdorf. Liefst 14 kinderen waren uit dit huwelijk geboren. Een kindje was jong gestorven, een zoon gesneuveld in Frankrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog en een zoon overleden in 1920 aan malaria. Vijf zonen en drie dochters waren getrouwd; van de zesde zoon en de andere twee dochters zijn geen huwelijken bekend. Bernhard overleed in 1907, Frederike in 1924.

Gustav was de jongste zoon en trouwde pas in 1934 met Irma May uit Niedermendig, een dorpje in de buurt van Koblenz. Gustav en Irma weken in april 1936 van Mönchengladbach uit naar Geleen, waar ze aanvankelijk op Emmastraat 6 woonden. Vanaf mei 1936 voerde Gustav onder de naam 'G. Winter' een stoomwasserij en heetmangelbedrijf aan de Waterstraat 67 te Lutterade.

Het echtpaar had geen kinderen, maar de woning aan de Emmastraat vulde zich wel langzaam met familieleden: in november 1936 trok Irma's moeder bij het echtpaar in (komende uit Niedermendig), in januari 1937 hun zwager Friedrich Freimark, en in april 1937 diens vrouw Gertruda en zoontje Ernst van zeven maanden (komende uit Frankfurt).

Op 30 maart 1937 werd de naam van de wasserij veranderd in 'Kledingwasserij Maurits' en werd Gustavs zwager Friedrich vennoot. In oktober 1937 verhuisde de familie naar het grote pand op Peschstraat 28, waar ruimte was voor zowel het bedrijf als de familieleden. Toch verhuisde de moeder van de zusjes May niet mee: de weduwe Klara May-Jacobsohn keerde in oktober voorlopig terug naar Niedermendig.

De situatie in Duitsland bleef echter verslechteren. In april 1938 haalde men de moeder van Friedrich naar Geleen, en in september 1938 kwam ook de moeder van Gertruda en Irma alsnog op de Peschstraat wonen. Er volgde nog één uitbreiding: in december 1939 werd te Heerlen zoontje Kurt Freimark geboren.

Een half jaar later werd Nederland bezet en onderging de familie de geleidelijk ingevoerde maatregelen om joden te isoleren en uit te sluiten: in februari 1941 moesten ze zich laten registreren, vanaf juni mochten ze niet meer in openbare gelegenheden komen, en zoontje Ernst mocht in september niet naar school. Alle acht raakten in november 1941 de Duitse nationaliteit kwijt.

Voor de 'tewerkstelling in Duitsland' van 25 augustus 1942 waren zes van de acht bewoners van Peschstraat 28 opgeroepen. Alleen Hermine Freimark-Adler en Klara May-Jacobsohn konden op grond van hun leeftijd (respectievelijk 65 en 71 jaar) voorlopig achterblijven. Gustav en Friedrich probeerden nog uitstel te krijgen met als argument dat er nog 300 kg wasgoed bij hen lag die verzorgd moest worden, maar het mocht niet baten. De beide echtparen en de twee kinderen werden met vele anderen via Maastricht naar Westerbork overgebracht, en van daar op 28 augustus op transport gesteld naar Auschwitz.

Een uur voor ze daar zouden aankomen, werden de mannen van achttien tot vijftig jaar bij het werkkamp Kosel van hun vrouwen en kinderen gescheiden. Friedrich Freimark en Gustav Winter werden met hun lotgenoten vanuit Kosel in werkkampen geplaatst. De vrouwen en kinderen werden meteen na de aankomst in Auschwitz op 30 of 31 augustus vergast: Gertrude Freimark-May met haar zoontjes Ernst van zes en Kurt van twee jaar en Irma Winter-May.

De overlijdensdata van Friedrich Freimark en Gustav Winter, en nog drie andere Geleense joden, werden later door het Rode Kruis formeel vastgesteld op 30 april 1943, ergens in Midden-Europa. De precieze dag, plaats en omstandigheden zijn nooit opgehelderd.

Op 11 september 1942 werd de inboedel geïnventariseerd van de twee families:
- Echtpaar Winter: vitrage (3), overgordijn (2), hanglamp, wastafel met garnituur en marmeren blad, staande klok, toiletgerei, theemuts, gereedschap, lijfgoed, waardeloze spullen, houten bed met beddengoed, sofa, fauteuil, stoel, linnenkast, wollen deken, kussen, theeservies, levensmiddelen, wasgoed, kledingkast met dameskleding, schoenen, nachtkastje
- Gezin Freimark: vitrage (3), overgordijn, hanglamp, wandplaat, spiegel, kaarshouder, klok, wasgerei, armstoel, stoel, nachtkastje, kastje met ondergoed, tafel met gordijn, houten bed met beddengoed, kledingkast, kussen, koffer met boeken

De twee achtergebleven grootmoeders werden begin april 1943 alsnog opgepakt en met de laatste in Limburg achtergebleven joden naar het kamp Vught gebracht. Op 9 mei werden beiden naar Westerbork overgebracht. Op 11 mei volgde hun deportatie naar het vernietigingskamp Sobibor waar ze na aankomst op 14 mei 1943 direct werden vergast. Hermine Freimark-Adler was toen 66 jaar, Klara May-Jacobsohn 72 jaar.

In juni 1943 was op Peschstraat 28 "De Limburgsche" Stoomwasscherij gevestigd, die er ook na de oorlog nog zat. De Kledingwasscherij Maurits van Gustav Winter en Friedrich Freimark werd op 27 oktober 1947 ambtshalve opgeheven. Niemand van de familie was teruggekeerd.

Drie broers en vier zussen van Gustav Winter werden eveneens vermoord. Broer Albert en zijn gezin waren eind jaren '30 naar Palestina gevlucht en overleefden de oorlog. Broer Julius overleefde met zijn jongste zoon maar verloor vrouw en oudste zoon. Zus Helene overleefde dankzij een gemengd huwelijk. De vrouw van broer Siegfried overleefde dankzij een vals identiteitsbewijs in Roermond en werd 101 jaar.

Link

Digitaal Monument

Literatuur

De vergeten joden van Geleen 1920-1950

"Spätere Geschlechter können sich keinen Begriff machen!" - die Zeit des Nationalsozialismus in Glehn, Liedberg, Kleinenbroich, Korschenbroich und Pesch 1939 bis 1945 (Korschenbroich 2008), hierin: Zum Beispiel: Die Kinder der Familie Bernhard Winter aus Korschenbroich (p. 104-113)

Juden in Mönchengladbach

Motief vervolging

joodse afkomst