Naam | Berta Meyer-Kaufmann |
|
Geboren | 3 januari 1912 te Keulen (D) | |
Gedeporteerd | 25 augustus 1942 naar Westerbork, 28 augustus 1942 naar Auschwitz | |
Vermoord | 31 augustus 1942 te Auschwitz | |
Adres | Rijksweg Zuid 86, Geleen | |
Familie | dochter van Jakob Albert Kaufmann en Johanna Mendel; echtgenote van Max Meyer | |
Achtergrond | Over de familie van Berta is weinig bekend. Haar vader werd in 1879 geboren te Boppard (onder Koblenz) en haar moeder in datzelfde jaar te Meckenheim (onder Bonn). Haar grootouders Kaufmann-Kollmann woonden in Boppard en overleden in 1914 resp. 1899; haar stief-oma Kaufmann-Aron overleed in 1926. Haar grootouders van moeders kant woonden in Meckenheim. De familie Mendel telde een zoon en drie dochters. De jongere zus van Johanna Kaufmann-Mendel was gehuwd en had een zoon Erich Koppel, die 5 jaar ouder was dan Berta. Berta zal in Keulen zijn opgegroeid en daar haar latere echtgenoot Max Meyer hebben ontmoet. De toenemende discriminatie van joden deed hen besluiten naar Nederland te vertrekken samen met hun ouders. Max Meyer verhuisde in oktober 1937 naar Geleen, waar hij de manufacturenhandel (textielwinkel) van Johan Winterscheidt overnam op Rijksweg Zuid 86. De woning lag boven de winkel. De ouders van Max gingen in maart 1938 in Sittard wonen en vestigden zich in juni 1939 in Geleen. De ouders van Berta waren op 2 maart 1938 uit Keulen naar Geleen gekomen. Na een maand bij Max te hebben ingewoond, kregen ze per 6 april 1938 een woning op Annastraat 32 en verhuisden op 13 september 1938 naar Rijksweg Zuid 40 (het pand waar kort daarvoor het echtpaar Levy-Goldschmidt had gewoond). Berta werd op 4 juni 1939 bij Max ingeschreven, eveneens komende uit Keulen. Ze trouwden precies een maand later, op 4 juli 1939 te Geleen. Johan Winterscheidt had de manufacturenzaak in 1929 opgericht, en omdat de zaak in Geleen bekend stond onder deze naam, werd het echtpaar Meyer-Kaufmann altijd aangeduid als meneer en mevrouw Winterscheidt. Hun eigenlijke naam was bij vrijwel niemand bekend. Op 24 juli 1940 werd Max Meyer vermeld in de politierapporten van Geleen: hij deed toen aangifte van vernieling van een glasruit. Datzelfde gebeurde die nacht bij veel joodse winkeliers, maar niet iedereen deed aangifte. Op 12 februari 1941 werd hij nog eens vermeld, maar nu vanwege een bekeuring wegens het overtreden van de Wet op het verrichten van arbeid door vreemdelingen. In het voorjaar van 1941 overleden kort na elkaar de vader van Max en de moeder van Berta: Daniel Meyer te Geleen op 10 maart 1941, 79 jaar oud, en Johanna Kaufmann-Mendel te Sittard op 7 mei 1941, 61 jaar oud. Beiden werden op de joodse begraafplaats aan de Wal in Sittard begraven. Later zou blijken dat hen zo veel leed is bespaard gebleven. De moeder van Max, Jetta Meyer-Cahn, bleef in de Graaf Huynlaan wonen. Max en Berta verbleven zo vaak bij haar dat een buurtgenoot later zei dat hij altijd gedacht had dat ze daar woonden. De weduwe was dan ook al over de tachtig jaar en niet meer in al te beste gezondheid, dit in tegenstelling tot Berta's vader die twintig jaar jonger was. Op 13 november 1941 werd over de manufacturenzaak van Max een 'arische' bewindvoerder aangesteld op grond van de “Verordening tot verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven.” Enkele weken later werd de familie hun Duitse nationaliteit ontnomen op grond van weer een nieuwe nazi-verordening. Op 22 augustus 1942 kregen Max en Berta schriftelijk opdracht zich op 25 augustus te melden op de Markt te Geleen voor 'tewerkstelling in Oost-Europa'. Via Maastricht werden zij samen met vele andere joden naar doorgangskamp Westerbork gebracht, en van daaruit bijna meteen op transport naar Polen gesteld. Ongeveer een uur voor Auschwitz stopte de trein bij het werkkamp Kosel. Daar werden alle mannen tussen achttien en vijftig jaar van hun vrouwen en kinderen gescheiden. De trein reed zonder hen door naar Auschwitz. Berta Meyer-Kaufmann werd daar meteen na aankomst op 30 augustus vergast. De mannen werden vanuit Kosel in allerlei werkkampen geplaatst. De sterfdatum van Max Meyer werd formeel vastgesteld op 30 april 1943, ergens in Midden-Europa. Nadat hun kinderen waren weggevoerd bleven Jetta Meyer-Cahn en Albert Kaufmann in Geleen achter. Op 8 april 1943 moesten zij en de andere overgebleven joden naar kamp Vught. Albert dook onder. Jetta stierf op 10 mei 1943 in Westerbork, een dag voordat ze naar Sobibor gedeporteerd zou worden. Albert Kaufmann overleefde. Hij keerde in 1946 terug op zijn oude adres, en emigreerde op 2 januari 1948 naar Chili. Hij was toen 67 jaar. Of hij naast Berta nog andere kinderen heeft gehad, en hoe het hem verder is vergaan, is onbekend. Wel is bekend dat ook Berta's neef Eric Koppel de oorlog overleefd heeft. Hij overleed in 1991 in New York. Zijn ouders waren in 1942 naar Letland gedeporteerd en daar vermoord. | |
Link | ||
Literatuur | De vergeten joden van Geleen 1920-1950 | |
Motief vervolging | joodse afkomst |